U bent hier

Tehuis proloog

Je zei: “de kippen graven zich onder het huis,
Pas op! voor ze de fundering doen inzakken!”
We lachten en sloten je gas af.

Ik kwam je tegen in het park,
Ik had haast en moest gaan, maar
jij had geen jas en zei “de bomen lachen naar me”
Ik dacht: “zolang ze maar lachen,” en bracht je thuis.

Nadat de buurvrouw je s’ nachts naar binnen hielp,
sprak ik weifelend je dochter, mijn moeder, aan
over ‘beter voor jou’ en ‘niks aan kunnen doen,’
Ze zei nee.

Je kwam bij ons eten.
Je kwam bij ons slapen.
Een dokter kwam, ging zitten
op jouw lederen bank,
waarop jij zo vaak boos praatte in je slaap.
Mijn moeder had niet langer een keus.

© Thirza van Kampen, 2016