U bent hier

Unversum Acausalis

– een kleine filosofie van alles –

Onder de maan

in dit voorgesloten bestaan van alles altijd bijna,
gevangen in dimensies van voortdurend ontberen
zijn wij geboren uit klei, kiem en wankel woord
gestold in de wakkere waan van het afzonderlijk zelf
misleid door het bloed dat immer stroomt en gutst

in dit al onze tijd ingekeerd moment van ertussen
waarin de adem gretig komt en draalt bij het gaan
en liefde vooral de afstand van verlangen markeert
vergaren we bewijs van blijven, tegen al dat verlies
terwijl iedere strohalm zich brandt aan het houvast

maar binnen en buiten dit toch volbroede schepsel
nest zijn ongeboren moeder in zilveren apathie
vol van het veelvulsel van haar bespiegelingen,
geronnen zee van licht, geblakerd in leven en lot,
haar eigen monsters, de kinderen die zij nooit had

1/1

Voor de poort

het is niet dat onverhuld proza te streng zou zijn,
zo onvergeeflijk die waag onder regels concreet
in de hoopvolle wetenschap van een wichelaar
dat tenminste het feitelijk streven eenduidig is,
want er zijn toch duizend en enige waarheden

maar voor de grijze cynicus is het geen geheim,
het geloof in de mythe is vast als die in het ego
zo zwak de schijn van de ratio in dogma’s diep,
geen filosoof die daar het vuur kan ontsteken
hooguit de schittering van een wonderlijk idee

onder een violente hemel bestaat pas vereniging
als een eigen constellatie sterren mag overstralen,
alleen zonneklaar met overdrachtelijk vrije ogen,
elke uitleg wreekt zich in de armoe van uitsluiting
want eenkennige woorden maken weinig wijsheid

1/2

in ons doolhof schuilt een wiegelied in elke letter
van het babylonisch braaksel van alle valse kennis
en menig heilsleer van perverse macht en rijkdom,
om ze te vangen ratelt de slang als de ratten in
gesliste vrome wensen van volgevreten zaligheid

met de hamer van onttovering is deze verbloemde
deconstructie van het vlot van de hoop toegegeven
maar een pover substituut, de dwaling van een zot
wellicht die de ongerijmde liefde als glimp van een
verlossende eenwording die wacht zo eenzaam laat

ook hier is verlichting maar een schim in de nacht
met als enig ware pretentie een dichter filosofie
van transcendente eenheid en verbondenheid,
waarin de rede twist en draait tussen as en wiel
en alleen het vale stof de weg voor de ziener wijst

2/2

Over de brug

o wee, al die dwaze, ontaarde wetenschappers
met hun wenskunde van verborgen dimensies en
myriaden fluctuaties uit het niets geformuleerd,
buigt het vacuüm voor zoveel baarlijke nonsens,
het empirisme een horige van de mathematiek

de dimensies echter die het licht wel verdragen
hebben ook de fictie van het woord als herkomst,
het tijdelijke dat niet beklijft en leegte onvulbaar
als maat voor de vergelijking van het ontelbare,
de drang en de val slechts axioma's van formaat

een dimensie is niets dan een eigenschap geteld,
kwantitatief meetbaar in praktische observatie,
hoe nuttig ook voor de bouw van ons gevang,
intrinsiek aan bestaan is geen enkele grootheid
maar dus wel inherent aan de symbolen van taal

1/3

uit niets komt niets voort, zo wordt wel vermoed,
wat zou er immers gedijen in dat barre ontbreken
en als het leven en de sterren uiteindelijk doven,
al het stof zwaar op een hoopje wordt gebezemd,
wordt die loze leegte weer niet vacant opgeleverd

maar ja, wie heeft die oerkluit eerst afgewogen,
de strijdkrachten in deze even slagorde opgesteld
en het genetisch vuur in de ademtocht geblazen
want boven de natuur spelen zelfs goden niet,
er is echt geen ader die niet moet worden gevoed

zie daar de mens, die onfortuinlijke aanstichter
van het ontologisch leed van het kenbaar bestaan,
zie tijd en ruimte als antropocentrische dimensies,
oneigenlijk, beschouwd vanuit de acausaliteit, de
persistente existentie die de eindigheid ontstijgt

2/3

in dit tijdsbestek volgen oorzaken elkaars verband,
draagt dimensionele logica het theoretisch kasteel,
de poort gesloten voor zijn land van magie en mist
waar de reiziger beter als nar verkleed kan gaan
wil hij vertellen van zijn lemen voeten en loden hart

de anomalie van zijn en ontstaan tekent onbegrip,
het bestaansfundament vereist grondeloze grond
als van het universum acausalisch beschouwd
zonder voordien of na, niet-leeg en onbegonnen
toestand zonder grenzen, die de causaliteit insluit

het mes van de acausaliteit snijdt aan twee kanten:
het brengt de rede aan de wezenlijke extrema
maar geeft kwanta wel een nieuwe onzekerheid
en over een uitheemse nagift zwijgt ze in alle talen,
de doden falen de woorden, maar de levenden ook

3/3

Naar de draak

het kleine serpent groeit knikkers onder de schedel
maar de achteloze veelvraat hapt naar alles wat trilt
en eenmaal lang genoeg, verorbert het zijn staart
waarna het stomgeslagen het zenuwvuur verbijt en
zich realiseert dat het zich een en ander realiseert

van gedane zaken en dat hij achter feiten aanloopt
van een vroeger dat het heden tartend voorafgaat,
een verleden van had ik maar, van tijd ongrijpbaar
en erger nog: van een dwangmatige protagonist
die schuld en zonde bij het juist ontloken zelf zoekt

maar de aard van het beestje heeft gierend maling
en eet zich rond en rond tot niets blijft dan een notie
die zich alleen vestigt in de gewiekste bovenkamers
waar zij bezield een voldongen huishouden bestiert
en is vergeten wat ze was, zelfverslinder tegen wil

1/4

stralend spectrum behoort de oogst noch de ogen
toe en ook aangeslagen elektrum betaalt zich als
energetisch wisselgeld kegelig niet in chroma uit,
eerst in de grijze massa ontbrandt de helle vlam
van het vuurwerk dat ons egoversum zo verlicht

de wereld is niet mens en de mens niet de wereld,
de ramen van deze toverdoos zijn opaak mozaïek
en de fantomen bloeien in de kleuren van de geest,
het niet-aflatend getrommel van de luchtbrigades
praat in tongen, zingt ons toe in wakende dromen

de vluchtige boodschappers lopen wel af en aan ja
in een fluisterestafette van gecodeerde berichten,
elke vliegvertaling een bloemrijke transformatie
naar een privévoorstelling die alle zinnen beroert:
de hersenen spreken vooral luid tot de verbeelding

2/4

een gestalt ontspruit aan elk vliedend onderscheid
als de veelvoudige gedaante van elk aangezicht,
efemere flakkeringen in het weefsel van het al
en dus is de geest als de schaduw van wat breekt
met als enig waar bezit de kennis van haar doem

in gewaarzijn beleeft het dan zijn magnum opus
maar ook het spoken van het ego in afzondering en
een onvrije wil wanhopig in de illusie van controle,
als het water in de vaas dat de vorm zou geven
of het buigend riet dat wijkend de windstreek koos

de fontein die zich haar bron als eigendom neemt
en die zolang ze springt ver beneden zich acht
danst een kurken dans op een gloeiende plaat,
de duvel in het doosje van eeuwige bewaring ligt
willoos stil onder het veelvulsel van de acausaliteit

3/4

hoe kleiner de knal hoe minder er iets te schouwen
valt tenzij de regisseur het omfloerste drama van
de nodige herkenbare rekwisieten voorziet en tijdig
een goede locatie reserveert, terwijl de slachtoffers
blind en doof van voorstelling noch publiek weten

wat het ook is dat botst of versmelt, het spiegelt af
twee beelden in eigenschappen van het verschil,
eigen aan de interactie, het anderszijn verinnerlijkt
en derhalve wordt geen fenomeen waarlijk gekend,
ons bewustzijn product van de laatste overgang

het is daarom dat de kleinste essentie ons ontglipt
zoals het licht gefotoniseerd gesplitst weer golft
en dan gestippeld patroon vindt in toppen en dalen
zoals in de kern massa en energie ongedeeld zijn:
de dingen zijn de dingen niet, en alles vloeit vorm

4/4

Tegen de dood

zeker als de zinnelijke ervaring toch is, de mens leeft
niet in maar mét ruimte en tijd, subjectief voor onze
orde van grootte die ook het kleine een toekomst
biedt, maar niet andersom want in nanoland is het
uitzichtloosheid wat een dolle klok wijzerloos slaat

eigen ervaringsdimensies kenmerken elk niveau en
type van bestaan zoals een soms vreemde ruimte en
van alle varianten van ervaringstijd kiezen we een
hopelijk stipte pendel als de absolute kloktijd waarop
het verloop van de causaliteit lineair wordt afgebeeld

over de grens van ons voorstellingsvermogen kolkt
dan het mysterie van de acausaliteit waarvan elke
elementaire bouwsteen van dit omnispiegelpaleis is
doortrokken, als geheel zonder begin en eind, afstand
raadselachtig en onderscheid troebel, in niet-veelheid

1/5

ik vermoed een etherische monopool met als enig
kunstje een wisselend eigen perspectief en zijn
zelfverwezenlijking in een oneindige projectie daar
van, via superpositie en cumulatieve grootteordes
van enkel kenmerk naar rijke menselijke beleving

elke gevonden regelmaat een niveauverschijnsel van
zelforganisatie, maar zo boven de zon van het ene,
zo beneden de maan, zo de patronen zich opwaarts
herhalen in niet-lokale en buitentijdige coïncidenties
en zelfs in het onstoffelijke symbolisch wederkeren

maar wat weet ík, misschien wel dat de wetten die
we de natuur toedichten pogingen zijn de fenomeen-
specifieke werkelijkheid te transformeren naar een
oorzakelijker paradigma, met cirkel-axioma’s om de
wanorde buiten te houden en afzondering binnen

2/5

terwijl de verleden ervaring klontert in de staande
interferentie van een consistentie is het heden als de
ongeremde boeggolf die het vooruit snelt, de voeltijd
het voortdurende zwellen ervan vanuit de acausale
chaos naar de causale orde van het verglijdende nu

maar puls volgt na puls als de pols van het universum,
wereldboom die gelijk zaad en stervend is in steeds
herbeleefde hedens die altijd vervliegen maar nooit
vergaan, eeuwige getuigenis en levend geheugen
van alles wat ooit is - en de dood heeft het nakijken

het brein weet minder dan het denkt te onthouden:
een herinnering is maar een gesluierd venster op een
elders geleefd heden, zoals het blad luistert naar de
wortels, het sap wel gekarnd en gestremd door de
vernauwde vaten, dus allicht een gekeerde waarheid

3/5

waak en word overspoeld door de branding van wat
zich bulderend vormt en de cognitieve dissonantie
tussen wat zo graag wil en willoos doet, maar sluit de
ogen en daal af in het konijnenhol van het collectief
onderbewuste dat dromen en gedachten ook voedt

het hoog water in de grot denkt al rap als het graniet,
met zwaar gemoed, maar trekt het terug dan wervelt
het vloeibaar tussen klif, strand en trog, in gedeelde
niet-identiteit waar alles samenkomt, terwijl ver van
de verwezenlijking de eigen zee in leegte kijkt en rust

de betekenisvolle nabijheid van spinsel en wiel is de
vervlechting ten top, de naakte natuurwet te boven,
van waarschijnlijkheidstoeval wil synchroniciteit dus
niet weten, al is de wetenschap van die ongekende
allesverstrengeling wel zacht, maar ook vlinder hard

4/5

de visser naar het geheim van de diepzee zal die
vis nooit zien zwemmen, al fileert hij tot op het bot,
het brengt hem niet dichter bij oplossing: de boot
bepaalt de zeeman, beter af is de stille duiker, de
slapende reus waarvoor zelfs het water niet keert

de alzee bevloedt alles tot aan de harde spiegel,
het woekerend ijs dat haar zo genadeloos als ons
ervaringsdomein definieert, terwijl bij eb alleen de
dromer kou en kooi zo licht vergeet en zomaar
afdrijft, om de schat te zien maar nooit te bezitten

eenzaam is hij die zichzelf benoemt en de wereld
ontleedt want met de nagels in het ijs is het lastig
spoorzoeken naar het dwaallicht boven de schaarse
waterpoel, maar de grote ziel kruimelt niet-toeval,
helder weten en de gouden volte van het heelhart

5/5

© IJsbrand Leegwater, 2023


Hebt u waardering voor bovenstaand werk en wilt u dat graag laten blijken
via een kleine donatie? Dat kan. Maak een account aan op deze website
als u die niet al had en stuur een gedicht in met als titel en inhoud
"Unversum Acausalis". U krijgt een standaard e-mail voor betaling van
inschrijfgeld terug, maar u kunt zelf kiezen hoeveel u overmaakt, al is het
maar een euro. Uw gift gaat voor 100% naar de schrijver! Zijn dank is groot.