De nachtkaars blijft uit
Terwijl de stemmen doorklinken
In de tuin
In de boomgaard
Rondom de grote tafel
Wat verderop een nasmeulend vuur
Slechts gewikkeld in een koel schoon laken
Woelend de nacht door
Niets willen missen
En het liefst al
Groot mens willen zijn
Zij bepalen wanneer de muziek stopt
Het feest eindigt
De nacht weer overgaat
In een warme schakering
Van helder zoemend licht
Straks als de gordijnen weer vroeg sluiten
En de donzen deken nog hoger
Opgetrokken wordt
Laait niet het vuur
Maar het verlangen weer op.