Hij bukte voorover, zijn schepping voldaan,
geuren van de appeltaart vulden zijn ogen,
maar hij ziet ze niet
Leunde voorover het raamkozijn en zag
in de algenvijver een vogel verdwijnen
de rauwe dood zo plons in onze schoot
Tegenin de klok liep hij zeven jaren lang
om de veren in de sloot te lezen,
ervaring van het leven, bedrading van de dood
In alles en leegte zag hij haar terug,
de gele lijken die vallen van de naakte takken,
zijn ogen en pianonoten, haar zuiver klotsende koelte
Marcherend door straten van schedels ziet hij gelijken,
rammelend op zoek naar het einde,
vergeten waarom ze waar, ze waren om