Recht in de lens kijken we. Hij en ik
in de lens.
Die losse das, zijn rokende hand gekromd
rond een glas van bier. We zien
de avond
die ruikt naar zeg het maar en het volk
op het plein lacht. We zijn weg zegt ze.
Neen!
Nog een keer op de botsauto’s tot we
op de steenweg. Hij zal zijn hand op haar knie.
Eerst de knie.
Dan in haar nek. Zijn duim raakt haar oorbel.
We kijken. Zij naar hem. Dan naar mij.
We lachen.
Onze blikken vast. Wuiven naar het maïsveld.