tussen land en de kust ga je terug in de tijd
naar een plek waar het nooit windstil is
waar herinneringen blijvend verdwalen,
onverschillige flarden, deinen zacht op de zee
de mosgroene zeepoort groet alle getijden,
haar gladde blik strak gericht op oneindig,
daar waar krijsende meeuwen het ritme bepalen,
zich niet gek laten maken, door de schelde die blaast
en waar de jutters op het strand,
grijpen naar alles wat aan land komt,
sta je schouderophalend, oog in oog met voorheen
daar waar de klok je bedriegt, en het huis nooit haast heeft
maar vertoeft in zijn vlassige mand,
rustig wuivend naar elke passant,
daar waar zuchtende Zeeuwen zwijgend kijken,
naar de zanderige taferelen op het strand
waar niets ooit aan de hand is,
uit luiheid iedereen verbrand is
en waar het hek van de dam is, zodra iedereen lam is,
je in de nacht weer onverstoord, schuimbekkende verhalen hoort
tot de wind je naar huis dirigeert met een lach,
na de zoveelste prachtige dag
pas als het licht van de zon, weer in zee breekt als glas
zie ik nog altijd de plek, waar ik gisteren was